Maaike (21) heeft een appartement, een leuke fulltime baan en een kat. Alles waar ze toen zij veertien was van droomde. Op die leeftijd kwam ze voor het eerst op een groep terecht, omdat zij niet meer bij haar moeder kon blijven. Haar moeder had een andere kijk op dingen en Maaike zette zich hier tegen af en ze kreeg in diezelfde tijd steeds meer last van mentale problemen. In de zes jaar daarna verhuisde ze twaalf keer. Van plek naar plek naar plek naar plek. Als ze ergens aan kwam wist ze meestal niet precies hoe lang ze er kon blijven, alleen dat het maximaal een jaar zou zijn. Maaike maakte makkelijker vrienden op de groepen dan op school, omdat de meiden op de groep haar vaak beter snapten. Met hen maakte ze wandelingetjes buiten of speelde ze een spelletje, ‘om te vergeten dat ze eigenlijk in een gekkenhuis zat’. Op de groepen maakte ze ook dingen mee die ze liever niet mee had willen maken; ze zag veel agressie en zelfbeschadiging en ze vond het moeilijk om zich op elke nieuwe groep weer aan te passen.
Toen Maaike zeventien was kon zij een tijdje bij haar vader wonen, maar daar voelde zij dat alle vrijheid die hij haar gaf, niet was wat zij toen nodig had. Ze ging naar haar contactpersoon bij de gemeente en samen besloten zij dat begeleid wonen de beste optie was. Daar kon Maaike voor het eerst zelf aangeven hoe zij dingen wilde, in plaats van dat haar ouders dat in gesprek met instellingen voor haar bepaalden. Zo besloot Maaike op haar negentiende dat zij een tijdje opgenomen wilde worden, omdat ze zo depressief was dat ze haar bed bijna niet uitkwam. Die opname deed haar goed en nu woont ze al bijna een jaar op zichzelf. Rust, veiligheid en haar eigen regels zijn de belangrijkste dingen die haar eigen huis een thuis maken.