Harry (33) haalt voldoening uit zijn rol als huisvader van een zoon van drie en een bonusdochter van acht. Soms werkt hij een aantal dagen als maat op een schip, maar hij vindt het moeilijk om een vaste baan te vinden en te houden. Hij heeft geen diploma’s en een lang strafblad en de banen die hij vindt, raakt hij door concentratieproblemen snel weer kwijt. Hij is er met zijn hoofd vaak niet bij.
Zijn vriendin denkt dat hij een trauma heeft, maar zelf weet hij het niet. Hij weet alleen dat hij bang is om zichzelf teveel met het verleden te confronteren. Na een interview over zijn ervaringen in de jeugdzorg om een schadeclaim in te kunnen dienen, was hij twee dagen ziek. Harry leefde tot zijn elfde in een pleeggezin en tot een paar maanden voor zijn achttiende verjaardag in verschillende jeugdzorginstellingen. In die tijd was hij ervan overtuigd dat het zijn schuld was dat hij daar zat, ‘anders hadden ze mijn ouders wel in de gevangenis gegooid’.
Toen hij bij de laatste instelling moest vertrekken, kwam hij met een tas kleren op straat te staan. Hij had geen vrienden waar hij bij kon slapen. Hij kon alleen weleens een broodje eten bij de moeder van een van de jongens die hij uit een instelling kende, maar haar wilde hij eigenlijk niet opzadelen met zijn gedoe. Hij stal al zijn eten uit de supermarkt in het dorp en lag ’s nachts met een fles Berenburg in zijn slaapzak in een hoekje, uit de wind. Na vier maanden belde hij bij een organisatie aan die hij nog kende van zijn jeugdzorg tijd, omdat hij niet als een dakloze wilde eindigen. Deze organisatie hielp hem zo’n acht maanden later aan een huis en daar heeft hij eerst vierenhalf uur onder de douche gestaan.
Harry raadt anderen aan om te praten met mensen die hetzelfde hebben meegemaakt. Die ook in de jeugdzorg hebben gezeten of op jonge leeftijd op straat hebben geleefd: ‘Om te weten dat je niet de enige bent en dat het niet jouw schuld was.’