Andries komt uit een gezin waarin altijd spelletjes werden gedaan. Hij won vaak. Dat hij de eerste keer ook met gokken won, vond hij vanzelfsprekend. Toen hij het zevende spelletje verloor, kon hij dat niet verdragen. En zette hij alles in om het verloren geld terug te winnen. ‘Op dat moment raakte ik verslaafd. Als winnen moét, begint de verslaving.’
Hoewel Andries snel doorkreeg dat gokken ‘niet goed voor hem was’, zocht hij telkens een excuus om ermee door te blijven gaan. Voor gokken heb je veel geld nodig. Geld dat hij nooit voldoende had. Toen hij nog op de markt werkte, verdiende hij 35 gulden per dag. Een bedrag dat hij ’s avonds vaak na een kwartiertje al weer kwijt was. Dus ging hij ‘gekke dingen’ doen met pinautomaten. Hij was erachter gekomen dat als je bij je eigen bank pinde, en dan snel naar een andere bank sjeesde, dat je nog een keer kon pinnen, omdat het bedrag toen nog niet meteen werd afgeschreven. Daarnaast kreeg hij een studiebeurs waar hij feitelijk geen recht op had.
Na twintig jaar ploeteren, zoals hij het zelf noemt, verslaafd aan gokken en inmiddels ook aan cocaïne, restte hem niet veel anders dan hulp te zoeken, serieus dit keer, om van zijn verslavingen af te komen. De belangrijkste trigger om hulp te zoeken, waren zijn hoog opgelopen schulden. Via de gemeentelijke kredietbank kwam hij bij AGOG terecht, een organisatie die hulp biedt aan gokverslaafden en hun naasten via groepsbijeenkomsten.
Daar kreeg Andries dankzij zijn lotgenoten inzicht in ‘geniepig’ gedrag, waarvan de verslaafde zelf vaak geen weet heeft, maar zijn lotgenoten wel. En die helpen de verslaafde dan om inzicht in te krijgen in zijn gedrag en vragen te stellen zoals: heb ik dit wel nodig, wil ik dat echt en heb ik ook een andere keus?
Andries gokt niet meer. Nooit meer, want ‘ik wil op mijn sterfbed kunnen zeggen dat ik heb geleefd, niet overleefd.’